Sinds zijn aankomst in het hoofdkwartier, boven de
stad die geen stad meer is, luistert de kolonel elke
avond naar de vernietigende geluiden van de herovering. Eerlijk gezegd is hij dankbaar voor die herrie. Die zorgt ervoor dat hij in elk geval even de stemmen in zijn hoofd niet hoort; zijn geweten, dat hem ’s nachts
toch al uit zijn slaap houdt.
Even verderop, in het vervallen paleis, staart de generaal van hetzelfde leger naar een onthoofd borstbeeld.
Vroeger of later, denkt hij, zal ook ík vallen, zal ook ik niet levender zijn dan deze marmeren sokkel zonder
hoofd.
En dan is er de jonge ordonnans van de generaal.
Midden in deze oorlog-zonder-einde denkt hij aan de brieven die zijn moeder hem stuurt, de enige herinnering aan menselijkheid in deze mistige stad, geschreven in een priegelig handschrift.
In een verbluffende, ritmische stijl vol poëzie wekt
Emilienne Malfatto drie personages tot leven die allemaal vastzitten in een oorlog die ze niet kunnen winnen. Even krachtig als empathisch beschrijft ze hoe de militairen vluchten voor de onoverkomelijke fouten
uit hun verleden en heden: ze verstoppen zich — in de
hiërarchie, in een bericht van het thuisfront, of, misschien, in een diepe slaap.